-
1 confins
confins [kõfẽ]〈m., meervoud〉♦voorbeelden: -
2 Grenze
Grenze〈v.; Grenze, Grenzen〉♦voorbeelden:über die grüne Grenze gehen • illegaal de grens overgaanjemandem sind Grenzen gesetzt • iemand heeft zijn grenzen〈 figuurlijk〉 ohne Grenzen sein • geen grenzen kennen, grenzeloos zijn -
3 limit
n. limiet; grens; beperking--------v. begrenzen; limiteren; beperkenlimit1[ limmit] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:within limits • binnen bepaalde/redelijke grenzen————————limit2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:limit to • beperken tot
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский